Applicant v. The Central Agency for the Reception of Asylum Seekers [Rechtbank’s Gravenhage, zittingplaats Amsterdam [District Court of Gravenhage, sitting at Amsterdam], 25 August 2006, LJN:AZ2923]

LJN:AZ2923
Download Judgment: English Dutch

The Applicant was a multi-handicapped child suffering from “Down Syndrome, a congenital heart defect and a delayed thyroid disorder”. He was being treated for his condition and, in the absence of treatment, it was expected that his physical and mental condition would deteriorate.  Applicant had applied for a grant of residence, which was denied by the Defendant, and he was in danger of being evicted onto the streets, which would severely compromise the medical treatment he received.

The Applicant appealed the Defendant’s decision, claiming that there was an “unjustified lack of consideration” given to his case and that the Defendant had failed to consider whether, based on the treaty obligations set forth in Article 23 of the Convention of the Rights of the Child (“CRC”) with respect to handicapped children, the Applicant should have been offered reception, notwithstanding national legislation.

In regards to the Applicant’s first complaint regarding the unjustified lack of consideration by the Defendant, the Court held the Applicant’s complaint failed. The Defendant did indeed consider whether the Applicant could be considered an asylee, however as the Applicant had not applied for asylum the Applicant could not be designated an asylum seeker.  The Applicant was therefore ineligible for consideration by the Central Agency for the Reception of Asylum Seekers as it only receives asylum seekers.

The Court held with the Applicant on the second complaint. The Court reasoned that the Defendant did have an obligation to look past the national legislation to international treaty regulations since it was aware that the Applicant was a handicapped child. Although the Applicant did not explicitly refer to Article 23 of the CRC in his application, the Court determined that the Applicant’s having pointed out his handicap in his application should have motivated the Defendant to look into reception under this treaty.

Thus the Court allowed the appeal and held that the Defendant should take a new decision regarding the Applicant's application for residency, taking into consideration Article 23 of the CRC, within one week.

 

"As the court understands it, the stipulations of the second paragraph of Article 23 of the CRC, which dictates that States should guarantee and encourage that the handicapped child and those responsible for his care will receive special care, together with the third paragraph which dictates that the offered care (mentioned in the second paragraph) - whenever possible – shall be provided free of charge and, that said care shall be designed to ensure that the disabled child has effective access to inter alia health care; are both binding on all persons treaty regulations in the sense of Article 94 of the Dutch Constitution. It here concerns an unconditional, concrete, imperative and results-orientated formulation of an obligation for the State to make sure that handicapped children in cases in which a request for assistance is made, effectively receive that assistance they require which befits the situation, regarding the capabilities and condition of the child. Moreover this assistance – whenever possible- should be provided free of charge, and furthermore be designed to ensure that there is effective access to health care. ” Section III, paragraph 4.3

“Naar het oordeel van de rechtbank vormen het onderdeel van het tweede lid van artikel 23 van het IVRK, dat zegt dat de Staten stimuleren en waarborgen dat aan het gehandicapte kind en de voor het kind verantwoordelijke verzorger bijstand wordt verleend, alsmede het onderdeel van het derde lid van dit artikel dat vermeldt dat de geboden bijstand (genoemd in het tweede lid) - waar mogelijk - gratis dient te worden verleend en dat deze bijstand erop gericht dient te zijn te waarborgen dat het gehandicapte kind daadwerkelijk toegang heeft totonder meer voorzieningen voor gezondheidszorg, een ieder verbindende verdragsbepalingen in de zin van artikel 94 van de Grondwet. Het gaat hier om een onvoorwaardelijke, concrete, imperatief en resultaatgericht geformuleerde opdracht aan de Staat om ervoor te zorgen dat gehandicapte kinderen in voorkomende gevallen waarin een beroep wordt gedaan op hulp, daadwerkelijk de hulp krijgen die zij nodig hebben en die passend is, gelet op de eigen mogelijkheden en de gesteldheid van het kind, dat die hulp - waar mogelijk - gratis is, en dat die hulp tot doel moet hebben zeker te stellen dat er echt toegang is tot (onder meer)gezondheidszorg.” III (4.3)

 

“The Applicant complained that the Defendant in the appealed decision unrightfully neglected to consider the question of whether the Applicant should not after all, in spite of national legislation, in the light of Article 23 of the CRC, be granted reception. It must be conceded to the Defendant that the Applicant in his application of the 9th of June 2006 did not explicitly bring forward Article 23 of the CRC per se. However the Applicant pointed out in his application that he was multiply-handicapped and the subsequent consequences of being such, and also brought forward that he is of the opinion that on grounds thereof his case renders a necessity to reception. Because the Applicant in fact brought forward the relevant facts and circumstances for his appeal on this (which can hardly be defined anything short of pressing), the court agrees with the Applicant. Therefore it was indeed an obligation of the Defendant to consider, after assessing that the Applicant did not enjoy a right to reception according to national legislation, whether or not the Applicant, looking at the pressing circumstances, on the grounds of international treaty regulations could derive a right to reception. An acknowledgement that national legislation in this particular instance should be left out of application should have been subsequent to this consideration. Bearing in mind the circumstances of the case at hand it should have been evident to include Article 23 of the CRC, which applies specifically to handicapped children, into the decision-making. Because the Defendant neglected to do so, the court agrees with the Applicant that the appealed decision is not based on a thorough preparation and is lacking a decent motivation.” Section III, paragraph 5

“Eiser heeft zich erover beklaagd dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet de vraag onder ogen heeft gezien of aan eiser niet toch, in weerwil van de nationale regelgeving, gelet op het bepaalde in artikel 23 van het IVRK, opvang dient te worden verleend. Aan verweerder moet worden toegegeven dat eiser in zijn aanvraag van 9 juni 2006 niet expliciet artikel 23 van het IVRK als zodanig heeft genoemd. Wel heeft eiser in zijn aanvraag, onderbouwd met relevante stukken, gewezen op zijn meervoudige handicap en de gevolgen die deze met zich brengt, en heeft  hij aangevoerd dat hij vindt dat er op grond hiervan in zijn geval een bijzondere noodzaak tot opvang aanwezig is. Nu eiser aldus in zijn aanvraag wel de voor zijn beroep op dit verdragsartikel relevante feiten en omstandigheden heeft aangedragen, welke bezwaarlijk anders kunnen worden genoemd dan bijzonder en klemmend, is de rechtbank met eiser van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om, nadat hij had vastgesteld dat eiser aan de nationale regelgeving geen recht op opvang toekwam, te bezien of eiser, gezien de klemmende omstandigheden, uit hoofde van internationale verdragsbepalingen recht op opvang zou kunnen  toekomen en het nationale recht in dit bijzondere geval buiten toepassing zou moeten worden gelaten. Gezien de omstandigheden van het geval zou het hierbij voor de hand hebben gelegen om artikel 23 van het IVRK, dat specifiek betrekking heeft op gehandicapte kinderen, bij de beoordeling te betrekken. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is de rechtbank met eiser van oordeel dat het bestreden besluit niet is gebaseerd is op een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering ontbeert.” III(5)